Nieuws


22-06-2011

Jan Wienese was zijn tijd ver vooruit

Het moet een bijzonder mens zijn, een uitzonderlijke kampioen, die de hegemonie van de Sovjet-Unie wist te doorbreken in de wereld der skiffeurs. Jan Wienese veroverde zijn plekje in de historie met de olympische titel in Mexico 1968. Hij maakte een eind aan het koninkrijk van Rusland's grootmeester Vjatseslav Ivanov (goud in Melbourne 1956, Rome 1960 en Tokio 1964) alvorens hij werd afgelost door Ivanov's kloon Juri Malyschev (goud in München 1972).

De regattabaan van Xochimilco, 2250 meter hoog en 35 graden heet, was de biotoop van de 24-jarige Amsterdammer met Fries bloed. Een eigenzinnige atleet die volledig zijn eigen weg ging. Hij gedijde onder de omstandigheden die eigenlijk ongeschikt waren voor het leveren van topprestaties. Maar Jan Wienese, amper 1,80 meter lang en met 74 kilo geen grammetje vet te veel, was er in zijn element. Hij presteerde daar op zijn allerbest. In het viertal jaren die volgden zou hij nooit meer zo goed zijn als toen die dag.

Het goud van Jan Wienese was die zaterdag de 19de oktober 1968 geen toevalstreffer. Precies een jaar eerder had hij op dezelfde onheilsplek de pré-Olympics gewonnen. Nota bene in een rechtstreeks duel tegen Ivanov, de grootste skiffeur uit de historie. Die overwinning gaf de Nederlander definitief het gevoel een jaar later olympisch kampioen te kunnen worden. Hij besloot de twaalf maanden na zijn opzienbarende triomf volledig in te richten naar de echte olympische finale. Al het andere dan die ene wedstrijd deed er niet toe.

Hij deed er dan ook alles voor. Vooral veel waar het Nederlandse 'roeiwereldje' zich over verbaasde en niet naliet daar kritiek op te uiten. Jan Wienese, sportleraar en fysiotherapeut in spé, ging zijn eigen gang, want hij was zijn tijd ver vooruit. Hij liet wedstrijden schieten, vertrok naar het buitenland (Spanje) om te trainen naar eigen goeddunken. Hij wekte woede in de Holland Beker, die hij in 1965 en 1966 had gewonnen, door wel op te roeien naar de start om zich daar ziek te melden. Hij voelde feilloos aan dat zijn West-Duitse rivaal Jochen Meissner hem voor eigen Amsterdams publiek een pak slaag zou bezorgen. “Ik was nog helemaal niet klaar voor een race op het hoogste niveau. Meissner zou mij vermoorden.”

Stemmen gingen op om niet Jan Wienese naar Mexico af te vaardigen maar Harry Droog, dat jaar de Nederlandse kampioen skiff. De kritiek en de pesterijen hadden misschien iets uitgehaald als Wienese niet de onvoorwaardelijke steun had genoten van Dr. Ansco Dokkum, een voormalig coach die fungeerde als Chef de Mission voor de Mexicaanse Spelen. Dokkum was een man met gezag. Hij zag het helemaal zitten in Wienese, steunde hem door dik en dun. Hij zag trouwens ook in Droog potentie. Dat inzicht resulteerde in het olympisch toernooi van Mexico in de zilveren medaille met Leen van Dis als dubbeltwee.

In 1968 bestonden de Olympische Spelen nog volledig uit amateur-sporten. Dus ook roeien. Jan Wienese was natuurlijk eveneens amateur, maar hij leefde in die tijd wel als een professional toe naar het grote moment. Hij was gehard op het CIOS in Overveen door een meedogenloze docent. Hij beoefende er talloze fysieke sporten. Daardoor had hij een gespierd lichaam gekregen, met armen als van een bokser, gespierde dijen en enorme kuiten. Duurvermogen kon hij combineren met explosieve kracht. Zijn mentale kracht had hij de wieg meegekregen.

Op zijn 24ste stond Jan Wienese aan de wereldtop. Maar de weg erheen was toch lang geweest. Op zijn dertiende roeide hij voor het eerst. In ploegen, vieren, ontwikkelde hij de techniek. Pas in 1965 bereikte hij de hoogste rangen in zijn sport, maar niet nadat hij er een jaar tussenuit was geknepen om veel te gaan zwemmen. Pas daarna was hij sterk genoeg voor de internationale confrontaties. “Op mijn 23ste, tien jaar nadat ik met roeien was begonnen, kon ik een haal ontwikkelen voor de twee kilometer. Voor die tijd was mijn haal niet krachtig genoeg.”
Maar toen ging het ook crescendo. Hij won in 1965 de Holland Beker en na een herhaalde triomf in die klassieker op de Bosbaan eindigde hij in 1966 als tweede in de strijd om de wereldtitel achter de Amerikaan Don Spero. Een bevestiging van zijn derde plaats in de EK twaalf maanden eerder. Nederland had plotseling een serieuze medaillekandidaat voor de Olympische Spelen in Mexico.

Die kandidaat ging zelf steeds meer zelf geloven in een topprestatie. Helemaal na zijn winst in de pre-Olympics. “Ik wist dat ik op die hoogte heel goed functioneerde. Die ijle lucht vond ik wel lekker. Wat mij vooral beviel was dat ik die geweldenaar Ivanov achter mij liet. Als je drie keer olympisch goud wint, moet je wel zó goed zijn. Wacht maar af, dacht ik toen, volgend jaar gaan we er echt iets aan doen.”

In het olympische jaar was niet Ivanov de te kloppen man. De Sovjet-roeier raakte geblesseerd en kwam niet in actie. Jochen Meissner bleek zijn voornaamste concurrent. De West-Duitsers was qua postuur eveneens niet de grootste en vond zichzelf eveneens de grootste kanshebber. In de finale knalde hij te hard uit de start weg. Zijn tactiek werd hem fataal. Wienese had met Dokkum en coach Koen Visscher besproken een rustige eerste kilometer te varen en er dan overheen te gaan. Zo geschiedde. Alle goeds kwam bij elkaar. Nederland stond op zijn kop voor een roeier, de eerste met goud sinds de tweezonder van Willy Rösingh en Teun Beijnen in Parijs 1924.

Jan Wienese schreef die 19de oktober in 1968 geschiedenis. Hij werd de eerste, en tot nu toe enige, Nederlandse skiffeur met olympisch goud om de hals. Absolute top op het belangrijkste moment. Daarna was en werd het niet zoveel meer. Hij: “Ik had het hoogste bereikt, dan verdwijnt de drijfveer.” Jan Wienese roeit anno 2011 nog steeds. In een vier-met, waarin hij begon, en in een skiff. Want hij is nog steeds liefhebber van het roeien. Zijn liefde voor roeien gaat nooit verloren.

Geschreven voor jubileumboek 125 jaar Koninklijke - Holland Beker


Klik hier voor het nieuwsarchief